English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English	Dutch	Learn
the programs	de programma’s	Learn
the progress	de voortgang	Learn
the prohibition	het verbod	Learn
the project	het project	Learn
The project can only succeed if enough other companies jump on the bandwagon.	Het project kan wel alleen slagen als voldoende andere bedrijven mee op de kar springen.	Learn
the project file	de projectfiche	Learn
The project is a community initiative.	Het project is een initiatief van de gemeenschap.	Learn
the projects	de projecten	Learn
the promise	de belofte	Learn
the pronoun	het voornaamwoord	Learn
the properties	de panden	Learn
the property	het pand	Learn
the property	de eigendom	Learn
the property tax	de vermogensbelasting	Learn
the property; attribute	de eigenschap	Learn
the prophet Isaiah	de profeet Jesaja	Learn
the proposal	het voorstel	Learn
the proposed	het vooropgestelde	Learn
The prosecutor’s plea convinced the jury of the defendant’s guilt.	Het pleidooi van de aanklager overtuigde de jury van de schuld van de verdachte.	Learn
the prospect; the outlook	het uitzicht	Learn
the protection	de bescherming	Learn
the protest	het protest	Learn
the protocols	de protocollen	Learn
the provider	de verrichter	Learn
the province	de provincie	Learn
the provision	de verstrekking	Learn
the pub	de kroeg	Learn
the public holiday	de feestdag	Learn
the public prosecutors	het parket	Learn
the public prosecutor’s office	het openbaar ministerie	Learn
the public road	de openbare weg	Learn
the public transport	het openbaar vervoer	Learn
the pudding	de pudding	Learn
the pudding; porridge	de pap	Learn
the pump	de pomp	Learn
the pumpkin	de pompoen	Learn