Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (14) 2 (9) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2050) B (736) C (1237) D (852) E (540) F (743) G (440) H (1125) I (1980) J (126) K (82) L (520) M (737) N (381) O (444) P (890) Q (36) R (532) S (1860) T (7147) U (160) V (129) W (1204) X (4) Y (377) Z (21)
English Dutch Recording Learn
the sweetcorn de maïs
the swelling de zwelling
the swimming pool het zwembad
the switchover de omschakeling
the sword het zwaard
the sympathy het medeleven
the synagogue de synagoge
the syrup de siroop
the syrup waffle de stroopwafel
the system het systeem
the system het stelsel
The system administrator has configured your system such that this installation is not permitted. De systeembeheerder heeft het systeem zodanig ingesteld dat deze installatie niet kan worden uitgevoerd.
the systems de systemen
the T-shirt het T-shirt
the table de tabel
the table de tafel
The table is set for three. De tafel is gedekt voor drie.
The table is small. De tafel is klein.
The table shows the results. De tabel toont de resultaten.
the table-cloth het tafellaken
the tablespoon de eetlepel
the tablet de tablet
the tabletop het tafelblad
the tail de staart
the tall woman de lange vrouw
the tampons de tampons
the tandem de tandem
The tangle of cables behind the TV is annoying. De wirwar van kabels achter de tv is vervelend.
The tangle of problems seemed endless. De kluwen problemen leken eindeloos.
The tangle of yarn was difficult to unravel. De kluwen garen was moeilijk uit elkaar te halen.
the tap de kraan
The tapestry is old-fashioned. Het wandtapijt is ouderwets.
the target het streefdoel
the target de schietschijf
The target has moved. Het mikpunt is verplaatst.
The target was missed. Het mikpunt werd gemist.