Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1812) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (403) H (995) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1690) T (6706) U (154) V (124) W (1093) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
The transfer to the Business of applications such as through workshops. De overdracht naar Business van applicaties o.a. d.m.v. workshops.
the transition phase de overgangsfase
the translation de vertaling
the translator de vertaler
the transport het vervoer
the trap de valkuil
the traveller de reiziger
the travelling het gereis
the tray het dienblad
the trays de schalen
the treason het landverraad
the treasury de schatkist
the treat de traktatie
The treatment is tailored to the patient. De behandeling is afgestemd op de patiënt.
the treaty het verdrag
the tree de boom
the tree stump de boomstronk
the trees de bomen
The trees along the avenue are beautiful in autumn. De bomen langs de laan zijn prachtig in de herfst.
The trees provide shelter from the sun. De bomen bieden beschutting tegen de zon.
The trees swayed with the rustling wind in the forest. De bomen bewogen mee op de ruisende wind in het bos.
the triangle de driehoek
the trigger de trekker
the trip de tocht
the trombone de trombone
the trophy de trofee
the trouser pocket de broekzak
the trousers de broek
the truancy het spijbelen
The truck driver was surrounded by a group of protesters. De vrachtwagenchauffeur werd klemgereden door een groep demonstranten.
The truck made a sharp turn to the left. De vrachtwagen nam een scherpe bocht naar links.
The truck pulled the car with a tow rope. De vrachtwagen trok de auto met een sleeptouw.
the trumpet de trompet
The trumpet is a musical instrument. De trompet is een muziekinstrument.
the trust het vertrouwen
the truth de waarheid