Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1809) B (692) C (1166) D (812) E (500) F (654) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6704) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
How many languages do you want to learn? Hoeveel talen wil je leren?
How many languages have you studied? Hoeveel talen heb je geleerd?
How many languages ​​do you speak? Hoeveel talen spreek je?
How many meals a day do you eat? Hoeveel maaltijden per dag eet jij?
How many paragraphs does the article have? Hoeveel alinea’s telt het artikel?
How many people are in the house? Hoeveel mensen zijn er in het huis?
How many people didn’t come? Hoeveel mensen kwamen niet?
How many students are there in the classroom? Hoeveel leerlingen zitten er in het klaslokaal?
How many syllables does this word have? Hoeveel lettergrepen heeft dit woord?
How many times a week do you take a bath? Hoe vaak per week neem je een bad?
How many years will he stay here? Hoeveel jaar blijft hij hier?
how many? hoeveel?
how much hoeveel
How much do you owe? Hoeveel ben jij schuldig?
How much do you weigh? Hoeveel weeg je?
How much does a ticket to London cost? Hoeveel kost een ticket naar Londen?
How much does he weigh? Hoeveel weegt hij?
How much does it cost to get to Brussels? Wat kost het om naar Brussel te gaan?
How much is a double room? Hoeveel kost een tweepersoonskamer?
How much is a single room? Hoeveel kost een eenpersoonskamer?
How much is a ticket to Paris? Hoeveel kost een ticket naar Parijs?
How much is this? Hoeveel kost dit?
How much paper do you want? Hoeveel papier wil je?
How much patience do you have? Hoeveel geduld heb je?
How much time will that take? Hoe lang gaat dat duren?
How much were the expenses? Hoeveel bedroegen de onkosten?
How much will it cost? Hoeveel gaat het kosten?
how much? hoeveel?
How often do you drink herbal tea? Hoe vaak drink je kruidenthee?
How often do you go swimming? Hoe vaak ga je zwemmen?
How often have you been in the Netherlands? Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
How old are you? Hoe oud ben je?
How old are you? (formal) Hoe oud bent u?
How old is he? Hoe oud is hij?
How pathetic! Hoe zielig!
How reliant are you on electricity? Hoe afhankelijk bent u van elektriciteit?