Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

1 (8) 2 (4) A (1837) B (702) C (1179) D (820) E (503) F (665) G (407) H (1019) I (1710) J (119) K (77) L (483) M (672) N (342) O (381) P (853) Q (32) R (515) S (1702) T (6796) U (155) V (124) W (1100) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
His unshakable faith in it is proverbial. Zijn onwankelbaar vertrouwen daarin is spreekwoordelijk.
his vomit zijn braaksel
His wealth, wisdom and knowledge are immeasurable. Zijn rijkdom, wijsheid en kennis zijn onmeetbaar.
his whole army zijn hele leger
his whole body froze zijn hele lichaam verstarde
His wife is my Italian teacher. Zijn vrouw is mijn leerkracht Italiaans.
His wife nags him constantly. Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
His witty remark made everyone laugh. Zijn kwinkslag deed iedereen lachen.
his wonderful new freedom zijn wonderlijke nieuwe vrijheid
historic (long form) historische
historic historisch
history voorgeschiedenis
history geschiedenis
History is the teacher of life. De geschiedenis is de lerares van het leven.
hit (singular) raakte
hit trof
Hitler (surname) Hitler
hits slaagt
hits slaat
hoarse hese
hoarse (inflected form) schorre
hoarse schor
hobby hobby
hoist hijs
hold (imperative) hou
hold houd
Hold the door. Hou de deur open.
holder houder
holders houders
holds (3rd person singular) houdt
holds on (part 1; 3rd person singular) houdt
holds on (part 2; 3rd person singular) vast
holds on (3rd person singular) houdt vast
hole gat
holes reten
holes gaten