Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
English-Dutch Dictionary - H
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(8)
2
(4)
3
(1)
4
(1)
A
(1816)
B
(694)
C
(1170)
D
(815)
E
(502)
F
(659)
G
(404)
H
(997)
I
(1701)
J
(119)
K
(76)
L
(480)
M
(673)
N
(341)
O
(377)
P
(845)
Q
(32)
R
(508)
S
(1688)
T
(6712)
U
(153)
V
(123)
W
(1095)
X
(4)
Y
(338)
Z
(14)
English
Dutch
Sort descending
Recording
Learn
He is on the edge of the abyss.
Hij staat op de rand van de afgrond.
Learn
he stretched his snout straight towards the duckling
hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit
Learn
he studies
hij studeert
Learn
He studies maths.
Hij studeert wiskunde.
Learn
He lingers for months with the delivery of the building permit, despite the positive opinion of the Consultation Committee.
Hij talmt al maanden met het afleveren van de bouwvergunning, ondanks het positief advies van de Overlegcommissie.
Learn
he felt behind him
hij tastte achter zich
Learn
He groped in the dark.
Hij tastte in het donker.
Learn
He’s desperately trying to make up for the delay.
Hij tracht wanhopig de achterstand goed te maken.
Learn
He tried to stand up.
Hij trachtte op te staan.
Learn
He wiped his sweaty bald head.
Hij veegde zijn bezwete kale kruin af.
Learn
He earns twenty dollars a day.
Hij verdient twintig dollar per dag.
Learn
he accompanies me everywhere
hij vergezelt me overal
Learn
He muddled his sentences.
Hij verhaspelde zijn zinnen.
Learn
he was looking forward to the new school year
hij verheugde zich weliswaar op het nieuwe schooljaar
Learn
He sells all sorts of products.
Hij verkoopt allerlei producten.
Learn
He leaves the house.
Hij verlaat het huis.
Learn
He has lost interest in politics.
Hij verloor de belangstelling voor politiek.
Learn
He lost his momentum.
Hij verloor zijn schwung.
Learn
He keeps surprising me.
Hij verrast mij telkens weer.
Learn
He defeats the opponent.
Hij verslaat de tegenstander.
Learn
he replaces
hij vervangt
Learn
He destroyed the farm.
Hij verwoestte de boerderij.
Learn
He destroyed the city.
Hij verwoestte de stad.
Learn
He destroyed cities and farms in his path.
Hij verwoestte steden en boerderijen op zijn pad.
Learn
He felt a wave of excitement.
Hij voelde een golf van opwinding.
Learn
He felt a little shaky.
Hij voelde zich een beetje beverig.
Learn
He felt somewhat disappointed by the outcome.
Hij voelde zich enigszins teleurgesteld door het resultaat.
Learn
He felt uneasy in the dark.
Hij voelde zich onbehaaglijk in het donker.
Learn
He felt worse than ever.
Hij voelde zich rotter dan ooit.
Learn
He judges harshly.
Hij vonnist streng.
Learn
he asked me
hij vroeg me
Learn
He asked me whether I could do him a favour.
Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
Learn
he was
hij was
Learn
He was present at the meeting.
Hij was aanwezig tijdens de vergadering.
Learn
He had always been a bit of an oddball.
Hij was altijd nogal een zonderling.
Learn
he was angry that I hadn’t done it
hij was boos dat ik het niet deed
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
11
Page
12
Page
13
Page
14
Current page
15
Page
16
Page
17
Page
18
Page
19
…
Next page
Next ›
Last page
Last »