Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - D

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (693) C (1165) D (812) E (500) F (654) G (400) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
demolished (past participle) gesloopt
demonizes (3rd person singular) demoniseert
demonstrated aangetoond
demonstration demonstratie
demonstration betoging
demonstrative aanwijzend
demonstrative pronoun aanwijzend voornaamwoord
demonstrators demonstranten
dental tandheelkundig
Dental examination for fleeing foursome Tandheelkundig onderzoek voor vluchtend viertal
dentist tandarts
dentists tandartsen
depart vertrek
department afdeling
departments afdelingen
dependencies afhankelijkheden
dependent afhankelijk
dependent (long form) afhankelijke
Depending on the needs of the customer, your project is put together. Afhankelijk van de behoeftes van de klant, wordt jouw project samengesteld.
depends hangt af
depends (part 1) hangt
depends (part 2) af
deportation uitwijzing
Deportation is often the last resort. Uitwijzing is vaak het laatste redmiddel.
deported gedeporteerd
deposit aanbetaling
deposit borgsom
depression depressie
Depression is the most important disorder in adolescents Depressie belangrijkste kwaal bij jongeren
descendant nakomeling
descendant telg
descendant afstammeling
descent afkomst
describe (plural) beschrijven
describe beschrijf
Describe that accident in detail. Beschrijf dat ongeval in detail.