English-Dutch Dictionary - D

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1342) B (611) C (984) D (676) E (433) F (563) G (333) H (810) I (1368) J (102) K (66) L (422) M (580) N (314) O (329) P (723) Q (29) R (433) S (1469) T (5889) U (122) V (114) W (851) Y (302) Z (13)

English	Dutch	Learn
distinction	onderscheid	Learn
distinguished (past participle)	onderscheiden	Learn
distorted	vertekend	Learn
distracted	verstrooid	Learn
distraction	afleiding	Learn
distribution	verdeling	Learn
distribution	distributie	Learn
distribution centers	distributiecentra	Learn
distribution centres have sufficient stock	distributiecentra hebben voldoende voorraad	Learn
distrust	wantrouwen	Learn
disturbing	storend	Learn
dive	duik	Learn
dived	doken	Learn
dived (singular)	dook	Learn
diverse	diverse	Learn
diversions	omleidingen	Learn
divided	verdeelden	Learn
divided (past participle)	verdeeld	Learn
Divided into five branches, 85 colleagues develop in Java, Ruby and PHP.	Verdeeld over vijf vestigingen ontwikkelen 85 collega’s in Java, Ruby en PHP.	Learn
divination	waarzeggerij	Learn
diving board	duikplank	Learn
division	verdeeldheid	Learn
division	opdeling	Learn
divorce	echtscheiding	Learn
divorced	gescheiden	Learn
dizzy	duizelig	Learn
do (plural)	doen	Learn
do	doe	Learn
Do as Tom says.	Doe wat Tom zegt.	Learn
Do I sometimes look retarded?	Lijk ik soms achterlijk?	Learn
Do not give alms to impoverishment.	Aalmoezen geven verarmt niet.	Learn
Do not give in to your passions and desires, as happens to people who do not know God.	Geef niet toe aan uw hartstochten en begeerten, zoals gebeurt bij mensen die God niet kennen.	Learn
Do not participate in all sorts of excesses.	Doe niet mee aan allerlei uitspattingen.	Learn
Do speak Dutch fluently?	Spreek jij vloeiend Nederlands?	Learn
Do they never drink alcohol?	Drinken zij nooit alcohol?	Learn
Do unto others as you would have them do unto you.	Bejegen anderen zoals je graag door hen bejegend wil worden.	Learn