Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1827) B (700) C (1177) D (817) E (502) F (661) G (406) H (1006) I (1708) J (119) K (77) L (480) M (672) N (341) O (379) P (850) Q (32) R (513) S (1697) T (6754) U (155) V (123) W (1099) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
aspects aspecten
aspired ambieerde
ass kont
assertion bewering
assertions beweringen
assessment criterion gunningscriterium
assessment notice aanslagbiljet
asset troef
assets troeven
asshole hufter
assigned toegewezen
assignment opdracht
assignments opdrachten
assistance bijstand
assistant assistent
association vereniging
associations verenigingen
assorted raw vegetables and dips een schotel rauwe groenten en dipsaus
assumption veronderstelling
assumptions veronderstellingen
astonishing verbazingwekkend
astute scherpzinnig
at bij
at op
at naar
at om
at ten
at aan
at ter
at all times altijd
at an early age op prille leeftijd
at ease op mijn gemak
At first he did not realize that he had won the speech contest. Aanvankelijk besefte hij niet dat hij de speech-wedstrijd had gewonnen.
At first the job looked good to him, but later it became tiresome. Aanvankelijk leek het werk leuk voor hem, maar later werd het vermoeiend.
At first, Tom thought French was difficult, but now he thinks it’s easy. Aanvankelijk vond Tom Frans moeilijk, maar nu vindt hij het makkelijk.
At four o’clock we are going to the swimming pool. We gaan om vier uur naar het zwembad.