Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - M

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
My father’s hobby is growing roses.

Mijn vader heeft als hobby het kweken van rozen.

My flight was supposed to arrive at 2:30 p.m.

Mijn vlucht moest normaal om half drie ’s middags aankomen.

My foot is so fat that it no longer fits in my shoe.

Mijn voet is zo dik dat hij niet meer in mijn schoen past.

my fountain pen

mijn vulpen

My girlfriend and I are engaged.

Mijn vriendin en ik zijn verloofd.

My girlfriend helped me with my assignment for English.

Mijn vriendin heeft me geholpen met mijn opdracht voor Engels.

My grandfather is a carpenter.

Mijn grootvader is timmerman.

My grandmother is an experienced goldsmith who creates unique handmade jewelry.

Mijn oma is een ervaren edelsmid en maakt unieke handgemaakte juwelen.

My hard drive is almost full.

Mijn harde schijf is bijna vol.

My heart is shaking with joy.

Mijn hart trilt van vreugde.

My heart was really racing.

Mijn hart ging echt immens tekeer.

My house is old and ugly.

Mijn huis is oud en lelijk.

My house is on the other side of the river.

Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.

My humility makes me proud.

Mijn nederigheid maakt me trots.

My husband is a baker.

Mijn man is bakker.

My jeans are torn.

Mijn spijkerbroek is gescheurd.

My jet needed refueling.

Mijn straaljager moest bijgetankt worden.

My legs are still shaking.

Mijn benen trillen nog.

My life would be completely empty without you.

Zonder jou was mijn leven helemaal leeg geweest.

My mistake!

Mijn fout!

My mom came back from the store.

Mijn moeder kwam terug van de winkel.

My mom will kill me if she finds out.

Mijn moeder maakt me af als ze erachter komt.

My mother is in the kitchen.

Mijn moeder staat in de keuken.

My mother tried to reconcile the couple.

Mijn moeder probeerde het paar te verzoenen.

My name is John.

Ik heet Jan.

My name is Mary.

Mijn naam is Maria.

My name is Peter.

Mijn naam is Petrus.

My neck hurts.

Mijn nek doet pijn.

My old shoes are completely worn out.

Mijn oude schoenen zijn helemaal versleten.

My oldest daughter’s name is Mary.

De naam van mijn oudste dochter is Mary.

My oldest son’s name is Tom.

De naam van mijn oudste zoon is Tom.

My orders are to go with you.

Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.

My parents advised me not to drive too fast.

Mijn ouders hebben me afgeraden om te snel te rijden.

My parents want to divorce.

Mijn ouders willen scheiden.

My physics teacher doesn’t care if I skip classes.

Het maakt mijn natuurkundeleraar niet uit als ik de lessen verzuim.

My place or yours?

Bij mij thuis of bij jou?