Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
I promise that I won’t tell anyone.

Ik zal het heus niet doorvertellen.
I promise you that you are safe.

Ik beloof je dat je veilig bent.
I put it in the drawer.

Ik doe het in de la.
I put it together.

Ik steek het in elkaar.
I ran

ik liep
I ran into Tom yesterday.

Gisteren kwam ik Tom toevallig tegen.
I read three books a week.

Ik lees drie boeken per week.
I really appreciate it.

Ik stel het erg op prijs.
I really liked Tom.

Ik vond Tom heel leuk.
I received compensation for my work.

Ik kreeg een vergoeding voor mijn werk.
I remember every threat.

Ik herinner me elk dreigement.
I remember.

Ik herinner me.
I replace

ik vervang
I resigned.

Ik heb ontslag genomen.
I respect everyone’s opinion.

Ik heb respect voor ieders mening.
I said nothing.

Ik zei niets.
I saw a man with a measuring stick in his hand.

Ik zag een man met een meetlat in zijn hand.
I saw the light at the end of the tunnel.

Ik zag een licht aan het einde van de tunnel.
I saw their mother’s skipping rope

ik zag hun moeders touwtjespringen
I saw your sister the day before yesterday.

Ik zag jouw zus eergisteren.
I should have been able to handle Tom.

Ik had Tom moeten aankunnen.
I shouldn’t have called.

Ik had niet moeten bellen.
I shouldn’t have eaten that.

Ik had dat niet moeten eten.
I shouldn’t have gotten so angry.

Ik had niet zo boos moeten worden.
I shower almost every day.

Ik douch bijna elke dag.
I speak English and Italian.

Ik spreek Engels en Italiaans.
I speak some French.

Ik spreek een beetje Frans.
I still don’t know how that happened.

Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
I still have a debt to settle.

Ik heb nog wel een schuld te vereffenen.
I still have a sore throat.

Mijn keel doet nog steeds pijn.
I still knew their fathers

ik heb hun vaders nog gekend
I stir my own tea.

Ik roer mijn eigen thee.
I studied for three months in Australia.

Ik heb drie maanden in Australië gestudeerd.
I study

ik studeer
I study Spanish every day.

Ik studeer elke dag Spaans.
I stumble

ik struikel