Tom drinkt minstens drie kopjes koffie per dag.
Tom is behoorlijk scherpzinnig, nietwaar?
Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
Tom en ik hebben elkaar al jaren niet gesproken.
We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.
Mary heeft nog niet geantwoord op Tom zijn brief.
Tom is mijn neef.
Tom at amper iets.
Tom kijkt geen tv.
Tom heeft bekend.
Tom ving een grote vis.
Tom zal verbeteren.
Tom worstelde heftig.
Ik weet dat Tom een slager is.
Tom speelt ook graag de fluit.
Tom bracht de nacht door in het woud.
Tom kocht een watermeloen.
Tom vergat de brief op de post te doen.
De naam van mijn oudste zoon is Tom.
Tom heeft zelfmoord gepleegd.