"Tom (boy’s name)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom doesn’t know Mary is in Boston.	Tom weet niet dat Mary in Boston is.
	Tom is the son of a priest.	Tom is de zoon van een priester.
	Tom is going to lose his house.	Tom gaat zijn huis verliezen.
	Tom asked me to take a picture of him.	Tom vroeg me een foto van hem te maken.
	Tom is still at his desk.	Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
	Tom made the same mistake again.	Tom maakte opnieuw dezelfde fout.
	Tom is always the victim.	Tom is altijd het slachtoffer.
	Tom opened the door and turned on the light.	Tom opende de deur en deed het licht aan.
	Tom is unconscious.	Tom is buiten bewustzijn.
	Why don’t we ask Tom to help us?	Waarom vragen we Tom niet om ons te helpen?
	They think maybe Tom had a heart attack.	Ze denken dat Tom misschien een hartaanval had.
	I forgot that today was Tom’s birthday.	Ik was vergeten dat het Tom zijn verjaardag was vandaag.
	Tom broke his neck.	Tom brak zijn nek.
	Tom drank water.	Tom dronk water.
	Tom disappeared.	Tom verdween.
	Tom ate popcorn.	Tom at popcorn.
	Tom is a true hero.	Tom is een ware held.
	Tom bought an expensive coat.	Tom kocht een dure jas.
	Tom deceived Mary.	Tom bedroog Maria.
	Tom has nowhere to go.	Tom kan nergens heen.