Tom verdween.
Tom is een ware held.
Tom dronk meer dan Mary.
Tom eet meer spek dan Mary.
Ik zal het Tom morgen vragen.
Tom snurkt behoorlijk hard.
Tom zet zijn klanten soms af.
Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
Tom maakte opnieuw dezelfde fout.
Heb je Tom te pakken kunnen krijgen?
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Waarom beginnen we niet zonder Tom?
Tom dronk een glas witte wijn, net als Mary.
Ik weet dat Tom een slechte chauffeur is.
Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.
Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.
Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.
Tom geeft volgende week zaterdag een feestje.