"Tom (boy’s name)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom and Mary claim they can take care of themselves.	Tom en Mary beweren voor zichzelf te kunnen zorgen.
	Tom cheated on his girlfriend for months.	Tom bedroog zijn vriendinnetje maanden lang.
	Tom has nothing in common with us.	Tom heeft niets gemeenschappelijk met ons.
	Tom doesn’t know the difference between murder and manslaughter.	Tom kent het onderscheid niet tussen moord en doodslag.
	I waited for Tom for three hours, but he never showed up.	Ik heb drie uur op Tom gewacht maar hij liet zich niet zien.
	How did you know Tom and Mary were the ones who stole your saxophone?	Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?
	Tom was sentenced to fifteen years in jail for being an accessory to murder.	Tom werd veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf voor medeplichtigheid aan moord.