"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I still don’t know how that happened.	Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
	We must tell everybody what happened.	We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
	Why’s everyone whispering?	Waarom is iedereen aan het fluisteren?
	When is closing time?	Hoe laat is de sluitingstijd?
	It’s expensive.	Het is duur.
	Meat is expensive.	Vlees is duur.
	That’s too expensive.	Dat is te duur.
	The seam is loose.	De naad is los.
	It isn’t expensive.	Het is niet duur.
	Lunch is ready.	Lunch is klaar.
	Your seat is here.	Uw stoel is hier.
	Where is this place?	Waar is deze plek?
	An owl is a bird.	De uil is een vogel.
	It is less boring.	Het is minder saai.
	the storage is full	de opslag is vol
	Is he drunk?	Is hij dronken?
	Is this seat free?	Is deze stoel vrij?
	Where is the salad?	Waar is de salade?
	What’s the soup of the day?	Wat is de soep van de dag?
	The barn is big.	De schuur is groot.