"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It is in your interest.	Het is in jouw belang.
	The party’s over.	Het feest is voorbij.
	She went shopping.	Ze is gaan winkelen.
	Our sister will be with us soon.	Straks is onze zus bij ons.
	The police are looking for Tom.	De politie is op zoek naar Tom.
	By the way, what’s your address?	Trouwens, wat is je adres?
	The police are looking for the robber.	De politie is op zoek naar de dief.
	For me, the weekend is music.	Voor mij is het weekend muziek.
	She didn’t come to work today.	Ze is vandaag niet komen werken.
	that village from back then, it’s gone	dat dorp van toen, het is voorbij
	The meeting is almost over.	De bijeenkomst is bijna voorbij.
	I’m Mary by the way and this is Tom.	Ik ben trouwens Maria, en dit is Tom.
	This is the kind of music that I like.	Dit is het soort muziek dat ik leuk vind.
	I found out who Tom’s father is.	Ik ben erachter gekomen wie Toms vader is.
	Sunday is the last day of the weekend.	Zondag is de laatste dag van het weekend.
	Saturday is the first day of the weekend.	Zaterdag is de eerste dag van het weekend.
	No one knows who’s responsible.	Niemand weet wie er verantwoordelijk is.
	Tom is shopping at the shopping centre.	Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
	Where is the taxi?	Waar is de taxi?
	He’s very ill.	Hij is erg ziek.