"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I feel dizzy.	Ik ben duizelig.
	I am diabetic.	Ik heb diabetes.
	I’ll just check.	Ik zal even polsen.
	I am not stupid after all.	Ik ben immers niet dom.
	I hugged her.	Ik omhelsde haar.
	I’m fed up with your attitude.	Ik ben jouw houding zat.
	I put it together.	Ik steek het in elkaar.
	I am annoying.	Ik ben vervelend.
	I was raped.	Ik ben verkracht.
	I’ll steal a car.	Ik ga een auto stelen.
	I drive on the regional road.	Ik rijd op de gewestweg.
	I can smell flowers.	Ik kan bloemen ruiken.
	Do I sometimes look retarded?	Lijk ik soms achterlijk?
	That’s why I asked.	Vandaar vroeg ik het.
	I shower almost every day.	Ik douch bijna elke dag.
	I was used to the heat.	Ik was gewend aan de hitte.
	I want to check out.	Ik wil vertrekken.
	I see steam from the kettle.	Ik zie stoom uit de ketel.
	I study mathematics.	Ik studeer wiskunde.
	I won fair and square.	Ik won eerlijk en vierkant.