Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1362) B (625) C (999) D (690) E (436) F (570) G (334) H (829) I (1397) J (102) K (66) L (428) M (590) N (318) O (330) P (731) Q (29) R (438) S (1487) T (5937) U (126) V (115) W (861) Y (303) Z (13)
English Dutch Recording Learn
We have scheduled an emergency meeting.

Wij hebben spoedoverleg gepland.
we have searched everywhere

wij hebben overal gezocht
We need a response.

Wij hebben een antwoord nodig.
we have

wij hebben
we will get your trunk

wij halen je hutkoffer
we also had a house-elf to iron the laundry

wij hadden ook een huis-elf hadden, om de was te strijken
we went

wij gingen
We are also going to cry.

Wij gaan ook wenen.
We build houses.

Wij bouwen huizen.
we regret

wij betreuren
We understand why.

Wij begrijpen waarom.
we (emphatic)

wij
wedge

wig
whose

wiens
Who would be able to understand you?

Wie zou je dan kunnen begrijpen?
Who would you recommend?

Wie zou je aanbevelen?
Who stands to benefit most?

Wie zou er het meest van profiteren?
Who is behind it?

Wie zit erachter?
Who works in the furniture factory? (dialogue)

Wie werkt in de meubelfabriek? (dialoog)
Who works in the furniture factory?

Wie werkt in de meubelfabriek?
Who works here? (Dialogue)

Wie werkt hier? (dialoog)
Who works here?

Wie werkt hier?
Who knows.

Wie weet.
Who knows what new discoveries these observatories will uncover?

Wie weet welke nieuwe ontdekkingen deze observatieposten zullen onthullen?
Who was the contact person assigned to you?

Wie was de contactpersoon die u werd toegewezen?
Who should we believe?

Wie moeten we geloven?
Who’s shorter, Tom or Mary?

Wie is kleiner, Tom of Mary?
Who’s your favorite musician?

Wie is jouw favoriete muzikant?
Who is it?

Wie is het?
Who is that boy?

Wie is die jongen?
Who is responsible?

Wie is de verantwoordelijke?
Who’s the president of this country?

Wie is de president van dit land?
Who’s first?

Wie is de eerste?
Who do I hear whistling?

Wie hoor ik fluiten?
Who ordered pizza?

Wie heeft pizza besteld?
Who built your house?

Wie heeft je huis gebouwd?