Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Sort descending Recording Learn
We should encourage each other to achieve our goals.

We moeten elkaar aanmoedigen om onze doelen te bereiken.

We must respect each other’s beliefs.

We moeten elkaars geloofsovertuigingen eerbiedigen.

We've got to start somewhere.

We moeten ergens beginnen.

We have to keep it going now.

We moeten het nu gaande houden.

We need to get out of here now.

We moeten hier nu weg.

We must overcome every obstacle.

We moeten ieder obstakel overwinnen.

We must tell everybody what happened.

We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.

We need to buy something for Tom.

We moeten iets kopen voor Tom.

We only have one thing left to do.

We moeten maar één ding meer doen.

We have to start at once.

We moeten meteen beginnen.

We need to conduct more experiments.

We moeten nog meer experimenten uitvoeren.

We now need to put a fence around our bubble.

We moeten nu een omheining rond onze bubbel zetten.

We need to sell our farm.

We moeten onze boerderij verkopen.

We have to wait for Tom.

We moeten op Tom wachten.

We should give Tom another chance.

We moeten Tom nog een kans geven.

We can’t lose him.

We mogen hem niet kwijtraken.

we do not know all the characteristics of the virus

we niet alle eigenschappen van het virus kennen

We don’t meet anyone by chance.

We ontmoeten niemand toevallig.

We got lost in the streets.

We raakten verdwaald op straat.

We fix all kinds of clocks here.

We repareren allerlei soorten klokken hier.

We are under his command.

We staan onder zijn bevel.

We happened to get on the same bus.

We stapten toevallig op dezelfde bus.

We sell fresh meat.

We verkopen vers vlees.

We expect a commitment.

We verwachten een toezegging.

We fell asleep.

We vielen in slaap.

We feel very safe here.

We voelen ons hier erg veilig.

We found all sorts of interesting things.

We vonden allerlei interessante dingen.

We found a turtle in the garden.

We vonden een schildpad in de tuin.

We were just being honest.

We waren alleen maar eerlijk.

We were in love.

We waren verliefd.

We were so excited that we couldn’t sit still.

We waren zo opgewonden dat we niet stil konden zitten.

We don’t know anything about Istanbul.

We weten niets over Istanboel.

We would like to draw attention to the fact that there is no definitive data yet.

We willen de aandacht vestigen op het feit dat er nog geen definitieve gegevens zijn.

We want justice.

We willen gerechtigheid.

We didn’t know which bus to take.

We wisten niet welke bus we moesten nemen.

We were aware of what was going on.

We wisten wat er gaande was.