English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1812) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (403) H (995) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1690) T (6706) U (154) V (124) W (1093) X (4) Y (337) Z (14)

English	Dutch	Learn
the public transport	het openbaar vervoer	Learn
the pudding	de pudding	Learn
the pump	de pomp	Learn
the pumpkin	de pompoen	Learn
the punctuation	de interpunctie	Learn
the punishment	de straf	Learn
the pupils	de leerlingen	Learn
the puppet	de pop	Learn
the purchase	de aankoop	Learn
the purest gemstone	de zuiverste edelsteen	Learn
the purgatory	het vagevuur	Learn
The pussycat is a pet.	De poes is een huisdier.	Learn
the pyramid	de piramide	Learn
the python	de python	Learn
the quality	de kwaliteit	Learn
the quarter	het kwartier	Learn
the quarter	het kwart	Learn
the quay	de kade	Learn
the queen	de koningin	Learn
The queen is a jealous stepmother.	De koningin is een jaloerse stiefmoeder.	Learn
The queen wore a beautiful dress adorned with rubies.	De koningin droeg een prachtige jurk met robijnen versierd.	Learn
the quest	de zoektocht	Learn
the question	de vraag	Learn
The question is whether he can do it or not.	De vraag is of hij het kan doen of niet.	Learn
the questions	de vragen	Learn
the Quidditch Cup	de Zwerkbalcup	Learn
the quiver	de koker	Learn
the quiz	de quiz	Learn
the rabbit	het konijn	Learn
the racism	het racisme	Learn
the radar	de radar	Learn
The radio station has suspended the presenter.	De radiozender heeft de presentator geschorst.	Learn
the rags	de lompen	Learn
the railway	de spoorweg	Learn
the railways	de spoorwegen	Learn
the rain	de regen	Learn