Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1809) B (692) C (1166) D (812) E (500) F (654) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (478) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
Tom never doubted you. Tom heeft nooit aan je getwijfeld.
Tom never drinks vodka. Tom drinkt nooit wodka.
Tom never has a pencil with him. Tom heeft nooit een potlood bij zich.
Tom never helps in the kitchen. Tom helpt nooit in de keuken.
Tom never liked Mary. Tom heeft Mary nooit gemogen.
Tom offended Mary. Tom beledigde Maria.
Tom often drinks cognac. Tom drinkt vaak cognac.
Tom opened a can of tuna fish. Tom opende een blik tonijn.
Tom opened the door and turned on the light. Tom opende de deur en deed het licht aan.
Tom opened the drawer and looked inside. Tom opende de la en keek erin.
Tom opened the safe. Tom opende de kluis.
Tom ordered coffee. Tom bestelde koffie.
Tom ordered food. Tom bestelde eten.
Tom ordered mineral water. Tom bestelde mineraalwater.
Tom ordered orange juice. Tom bestelde sinaasappelsap.
Tom ordered pizza. Tom bestelde pizza.
Tom paid for all the pizzas. Tom heeft alle pizza’s betaald.
Tom passed away three years ago. Tom is drie jaar geleden overleden.
Tom played an old Irish song on his new French horn. Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.
Tom put all his money in the safe. Tom deed al zijn geld in de kluis.
Tom refuses to eat or drink anything. Tom weigert te eten of drinken.
Tom reluctantly gave Mary what she asked for. Tom gaf Maria met tegenzin hetgeen waar ze om vroeg.
Tom remains suspicious. Tom blijft achterdochtig.
Tom responded instantly. Tom heeft meteen geantwoord.
Tom said he thought I was lazy. Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
Tom said he wanted revenge. Tom zei dat hij wraak wilde.
Tom said that all his friends were drunk. Tom zei dat al zijn vrienden dronken waren.
Tom said that he didn’t think that Mary was hungry. Tom zei dat hij er niet aan gedacht had dat Maria honger had.
Tom said that the claim wasn’t true. Tom zei dat de bewering niet klopte.
Tom sat next to me. Tom zat naast me.
Tom says he can’t hear anything. Tom zegt dat hij niets kan horen.
Tom says Mary is drunk. Tom zegt dat Mary dronken is.
Tom seemed to want me to fail. Tom leek te willen dat ik zou falen.
Tom seems to be drowning. Tom lijkt te verdrinken.
Tom seems young. Tom ziet er jong uit.
Tom should cancel the meeting. Tom zou de bijeenkomst moeten afzeggen.