English-Dutch Dictionary - S

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5919) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
special (long form)	bijzondere	Learn
shortly	binnenkort	Learn
sheet	blad	Learn
sheets	bladen	Learn
stayed (singular)	bleef	Learn
stayed	bleven	Learn
stay off (part 1)	blijf
stay	blijf
stay (1st person singular)	blijf	Learn
stay off	blijf af	Learn
Stay right there.	Blijf daar staan.	Learn
stays (3rd person singular)	blijft	Learn
sphere	bol	Learn
spheres	bollen	Learn
stronghold	bolwerk	Learn
steps	bordes	Learn
sandwich	boterham	Learn
sandwiches	boterhammen	Learn
spotlessly clean	brandschoon	Learn
source	bron	Learn
source-oriented	brongerichte	Learn
sources	bronnen	Learn
Sources from the Wall Street Journal claim that BlackBerry will sell itself by November.	Bronnen van de Wall Street Journal beweren dat BlackBerry zichzelf wil verkopen tegen november.	Learn
showers	buien	Learn
stomach ache	buikpijn	Learn
somersault	buiteling	Learn
suburbs	buitenwijken	Learn
students	cursisten	Learn
So now the little girl was walking barefoot, her feet were now red and blue from the cold.	Daar liep nu het kleine meisje op blote voeten, die rood en blauw van de kou waren.	Learn
She rarely got visitors, because the other ducks preferred to swim in the canal, than to come out of the water to talk to her.	Daarbij kreeg zij zelden bezoek, want de andere eenden zwommen liever in de gracht rond, dan dat zij eens uit het water kwamen om met haar te praten.	Learn
summons	dagvaarding	Learn
steaming	dampende	Learn
steamed	dampte	Learn
saw the tall trees still standing	de hoge bomen nog zag staan	Learn
Shipping on the Rhine is of great economic importance.	De scheepvaart op de Rijn is van groot economisch belang.	Learn
share	deel	Learn