English-Dutch Dictionary - Q

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1342) B (611) C (984) D (676) E (433) F (563) G (333) H (810) I (1368) J (102) K (66) L (422) M (580) N (314) O (329) P (723) Q (29) R (433) S (1469) T (5889) U (122) V (114) W (851) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
question (verb plural)	bevragen	Learn
quill; goose feather	ganzenveer	Learn
quite by accident	heel toevallig	Learn
quay	kaai	Learn
quay	kade	Learn
quiver	koker	Learn
queen; monarch	koningin	Learn
quack	Kwak	Learn
quack, quack	kwak, kwak	Learn
quacked	kwakte	Learn
qualifications	kwalificaties	Learn
quality	kwaliteit	Learn
quarter	kwart	Learn
quarter past four	kwart over vier	Learn
quarter to nine	kwart voor negen	Learn
quarter to six	kwart voor zes	Learn
quarter of an hour	kwartier	Learn
quiz	quiz	Learn
quickly	rap	Learn
quiet	rustige	Learn
quiet	stil	Learn
quick	vlug	Learn
question (noun)	vraag	Learn
questions	vragen	Learn
quest	zoektocht	Learn
Quidditch	Zwerkbal	Learn
Quidditch Cup	Zwerkbalcup	Learn
“Quack, quack! Come with me, then I will take you into the big world and introduce you in the duck cage: but keep close to me and watch out for the cat!“	“Kwak, kwak! Gaat maar met mij mee, dan zal ik je in de grote wereld brengen en je in de eendenkooi voorstellen: maar zorgt, dat je dicht in mijn nabijheid blijft, en neemt je voor de kat in acht!”	Learn
“Quack, Quack!” they said, and one duckling after the other plunged into the water; the water splashed around their heads, and they dived under briefly, but soon they came up again and swam excellently.	“Kwak, kwak!” zeide zij, en het ene eendje na het andere plofte er nu ook in; het water spatte hun om de kop, en zij doken even onder, maar kwamen al spoedig weer boven en zwommen uitmuntend.	Learn