Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - O

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (566) G (334) H (817) I (1378) J (102) K (66) L (425) M (586) N (315) O (329) P (725) Q (29) R (433) S (1477) T (5913) U (123) V (115) W (855) Y (302) Z (13)
English Dutch Sort descending Recording Learn
orders (noun)

bestellingen

orders

bestelt

operating system

besturingssysteem

ordered (singular; simple past)

beval

order

bevel

orders

bevelen

owned

bezat

occupied

bezet

occupied

bezette

objection

bezwaar

offer

bieden

organic

biologisch

own flesh-and-blood

bloedeigen

offered

bood

on-board computer

boordcomputer

outside

buiten

outwards

buitenwaarts

office

bureau

offices

burelen

on it

daarop

on it, stood splendid porcelain crockery, and a steaming roast goose, stuffed with apples and dried plums.

daarop stond prachtig porseleinen vaatwerk, en heerlijk dampte de gebraden gans, die met appelen en gedroogde pruimen opgevuld was.

One slipper could not be found again, and the other a boy had picked and ran away with it.

De eene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.

One slipper was nowhere to be found, and the other one was taken by a boy who ran off with it.

De ene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.

Owls hunt at night.

De uilen jagen ’s nachts.

of the (archaic)

der

of such

dergelijke

often

dikwijls

one thousand (1,000)

duizend

one thousand and thirty-nine (1039)

duizendnegenendertig

oath; vow

eed

one (1)

één

one of them fell down and formed a bright streak of fire.

één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.

one mutual friend

één gemeenschappelijke vriend

one year later

één jaar later

once

een keer

One ticket to Paris, please.

Een ticket naar Parijs, alstublieft.