English-Dutch Dictionary - N

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1005) D (695) E (438) F (572) G (335) H (831) I (1405) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (732) Q (29) R (440) S (1492) T (5969) U (131) V (115) W (862) Y (303) Z (13)

English Sort ascending	Dutch	Learn
Now he traveled all over the world to find such a one, but all he saw lacked something.	Nu reisde hij de hele wereld rond, om zo één te vinden, maar aan allen, die hij zag, ontbrak wat.	Learn
Now he clapped his wings, stretched his slender neck, and cried joyfully, from the depths of his heart	Nu klapte hij met zijn vleugels, richtte zijn slanke hals op en jubelde van ganser harte	Learn
Now came the autumn	Nu kwam de herfst	Learn
now and then	af en toe	Learn
now	nu	Learn
now	nou	Learn
November	november	Learn
novel	roman	Learn
noun	zelfstandig naamwoord	Learn
noun (short form)	naamwoord	Learn
notifications	meldingen	Learn
notification	aanzegging	Learn
noticed	merkten	Learn
noticed	bemerkte	Learn
noticed	opgemerkt	Learn
noticeable	merkbaar	Learn
notice	mededeling	Learn
Nothing will hinder my malicious plan.	Niets zal mijn kwaadaardig plan dwarsbomen.	Learn
nothing more to prove	niets meer te bewijzen	Learn
Nothing is beautiful but the truth.	Alleen de waarheid is schoon.	Learn
Nothing is achieved without effort.	Zonder inspanning behaal je niets.	Learn
Nothing has resulted from his efforts.	Zijn inspanningen hebben niets teweeg gebracht.	Learn
Nothing has changed since the beginning of humanity.	Er is niets veranderd sinds het ontstaan van de mensheid.	Learn
Nothing happens by chance.	Niets gebeurt toevallig.	Learn
nothing	niets	Learn
nothing	niks	Learn
nothing	niemendal	Learn
notes	aantekeningen	Learn
noted	genoteerd	Learn
notebook	notitieboek	Learn
note (diminutive)	briefje	Learn
note	noot	Learn
notable	noemenswaardige	Learn
not yet	nog niet	Learn
not turned on	niet ingeschakeld	Learn
not true	nietwaar	Learn