Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1816) B (694) C (1170) D (815) E (502) F (659) G (404) H (998) I (1701) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (508) S (1688) T (6711) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Sort descending Recording Learn
I made a U-turn. Ik heb een U-bocht gemaakt.
I have an urgent matter to discuss with you. Ik heb een urgente zaak met je te bespreken.
I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one. Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
I have a question. Ik heb een vraag.
I don’t really have a gun. Ik heb eigenlijk geen pistool.
I have one. Ik heb er één.
I learned French. Ik heb Frans geleerd.
I don’t have a car. Ik heb geen auto.
I’m not interested in science. Ik heb geen belangstelling voor de wetenschap.
I don’t have a book. Ik heb geen boek.
I don’t have a clue. Ik heb geen flauw benul.
I don’t have any money. Ik heb geen geld.
I don’t have a family. Ik heb geen gezin.
I have no idea how the guidance is, but trying will not hurt, I guess. Ik heb geen idee hoe de begeleiding loopt, maar proberen kan geen kwaad, lijkt me.
I have not received a card. Ik heb geen kaart ontvangen.
I don’t have any children. Ik heb geen kinderen.
I have no remaining questions. Ik heb geen overige vragen.
I don't have a driver's license. Ik heb geen rijbewijs.
I did not have time. Ik heb geen tijd gehad.
I don’t have time. Ik heb geen tijd.
I have no future. Ik heb geen toekomst.
I heard that Tom is living in Boston. Ik heb gehoord dat Tom in Boston woont.
I need money. Ik heb geld nodig.
I’m lucky. Ik heb geluk.
I tried to tell you. Ik heb geprobeerd het je te zeggen.
I have made a reservation. Ik heb gereserveerd.
I saved money so that I can travel. Ik heb gespaard zodat ik kan reizen.
I got a letter from Tom yesterday. Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
I had good teachers. Ik heb goede leerkrachten gehad.
I advised her against walking alone in the park at night. Ik heb haar afgeraden om alleen ’s nachts door het park te wandelen.
I helped her make dinner. Ik heb haar geholpen te eten.
I excited her. Ik heb haar opgewonden.
I’ve made advancing gender equality a foreign policy priority. Ik heb het bevorderen van gendergelijkheid een prioriteit van het buitenlands beleid gemaakt.
I found the building. Ik heb het gebouw gevonden.
I put the money in the safe. Ik heb het geld in de kluis gedaan.
I am cold. Ik heb het koud.