English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1361) B (626) C (996) D (688) E (436) F (569) G (334) H (823) I (1393) J (102) K (66) L (427) M (588) N (316) O (330) P (730) Q (29) R (437) S (1483) T (5927) U (125) V (115) W (860) Y (303) Z (14)

English	Dutch Sort descending	Learn
hey	hé	Learn
hey	hè	Learn
have (2nd person singular in a question or command)	heb	Learn
have (1st person singular)	heb	Learn
Have mercy!	Heb genade!	Learn
Have you got a beard already?	Heb je al een baard?	Learn
Have you ever traveled by plane?	Heb je al eens met het vliegtuig gereisd?	Learn
Have you gone through this completely?	Heb je dit helemaal doorlopen?	Learn
Have you found one?	Heb je er een gevonden?	Learn
Have you answered them?	Heb je hun beantwoord?	Learn
Have you already brushed your hair?	Heb je je haar al geborsteld?	Learn
Have you ever cheated on me?	Heb je me ooit bedrogen?	Learn
Have you already read the newspaper today?	Heb je vandaag de krant al gelezen?	Learn
Have you made provisions?	Heb je voorzieningen getroffen?	Learn
Have you intercepted my letters?	Heb jij m’n brieven onderschept?	Learn
have (plural)	hebben	Learn
Hebrew	Hebreeuws	Learn
Hebrew (long form)	Hebreeuwse	Learn
have (2nd person singular)	hebt	Learn
Have you recently experienced palpitations or felt like your heart was racing?	Hebt u onlangs hartkloppingen gehad of voelde het alsof uw hart tekeer ging?	Learn
has (3rd person singular)	heeft	Learn
have (2nd person formal)	heeft	Learn
Has anyone ever told you that you snore when you sleep?	Heeft iemand je ooit verteld dat je snurkt als je slaapt?	Learn
Have you already ordered?	Heeft u al besteld?	Learn
howled	heenfloot	Learn
hotheads	heethoofden	Learn
hedge	heg	Learn
heath	heide	Learn
holy	heilige	Learn
homesickness	heimwee	Learn
hoopla; rumpus	heisa	Learn
hate	hekel	Learn
hell	hel	Learn
hero	held	Learn
heroic	heldhaftig	Learn
half	helft	Learn