Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1005) D (695) E (438) F (572) G (335) H (831) I (1405) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (733) Q (29) R (441) S (1492) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (303) Z (13)
English Dutch Sort descending Recording Learn
He laughed exuberantly.

Hij lachte uitbundig.

He laughed joylessly.

Hij lachte vreugdeloos.

He seemed to understand foreign policy.

Hij leek buitenlands beleid te begrijpen.

he ran

hij liep

He walked towards them with great strides and waving arms.

Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af.

He walked to the castle with great strides.

Hij liep met grote passen naar het kasteel.

He had his hair cut short.

Hij liet zijn haar kort knippen.

He is still in intensive care with a brain haemorrhage and a fracture to his skull.

Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.

He didn’t seem to be worried about this.

Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.

He cuts the grass every Saturday at two o’clock in the afternoon.

Hij maait het gras iedere zaterdag stipt om twee uur ’s middags.

He does not distinguish between good and evil.

Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.

He made a lame joke.

Hij maakte een flauwe grap.

he made more noise than was wise

hij meer geluid maakte dan verstandig was

he had to

hij moest

He actually had to turn a beetle into a button.

Hij moest eigenlijk een kever in een knoop veranderen

he laughed so much that he could hardly move

hij moest zo vreselijk lachen dat hij zich nauwelijks kon verroeren

he must

hij moet

He needs to tow the car away.

Hij moet de auto wegslepen.

He must be aware of the danger.

Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.

he is approaching

hij nadert

He took a piece of chalk and wrote on the board.

Hij nam een krijtje en schreef op het bord.

He gathered his books together.

Hij nam zijn boeken bij elkaar.

He hardly ever takes a shower.

Hij neemt vrijwel nooit een douche.

He interrupted the speaker with frequent questions.

Hij onderbrak de spreker telkens met vragen.

He received an award for his achievements.

Hij ontving een toekenning voor zijn prestaties.

He received compensation.

Hij ontving een vergoeding.

He looked depressed.

Hij oogde neerslachtig.

He already tried five different hair-growing supplements to no avail.

Hij probeerde al vijf verschillende haargroeimiddelen, maar zonder baat.

He tried to hit the ball.

Hij probeerde de bal te treffen.

He took advantage of my ignorance and deceived me.

Hij profiteerde van mijn onwetendheid en bedroog me.

He responded to the criticism with a gentle smile.

Hij reageerde op de kritiek met een minzaam glimlachje.

He ran to the kitchen and felt his stomach turn three times.

Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.

He stirred the tea well.

Hij roerde de thee goed.

He wrote a letter.

Hij schreef een brief.

He often attributes his failures to bad luck.

Hij schrijft zijn mislukkingen vaak toe aan pech.

He’s shaking his head.

Hij schudt zijn hoofd.