Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Sort descending Dutch Recording Learn
a few years

een paar jaar

a file

een bestand

a fire

een brand

a flat straw hat

een platte strohoed

a floating community

een drijvende gemeenschap

a flower

een bloem

A fly fell into the milk.

Er viel een vlieg in de melk.

a flying eagle

een vliegende arend

a food crisis

een voedselcrisis

a fool

een dwaas

A fool and his money are soon parted.

Een dwaas en zijn geld worden snel gescheiden.

a fork

een vork

a framework agreement

een raamovereenkomst

a freelance job

een freelance opdracht

A Frenchman

Een Fransman

a fried egg

een gebakken ei

a friend

een vriend

A front door and a window were damaged.

Een voordeur en een raam zijn beschadigd.

a frugal sip of tea

een zuinig slokje thee

a fruitful year

een vruchtbaar jaar

a fun package

een pretpakket

a gene

een gen

a general power cut

een algemene stroomonderbreking

a ghost

een schim

A girl was injured in her face at the level of the neck and ear.

Een meisje raakte daarbij gewond in haar aangezicht ter hoogte van de hals en het oor.

a glimpse

een glimp

a gnu

een wildebeest

a go-getter

een doorzetter

a good day

een goede dag

A good education is essential for a successful career.

Een goede opleiding is essentieel voor een succesvolle loopbaan.

a good friend

een goede vriend

a good idea

een goed idee

a good teacher

een goede leraar

a good teacher (female teacher)

een goede lerares

a grant

een beurs

a great adventure

een geweldig avontuur