Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	They can all drive.	Ze kunnen allemaal rijden.
	This is all that remained for me.	Dit is al wat er bleef voor mij.
	Do you know how long the trip takes?	Weet u hoe lang het rijden is?
	I’ve been living in the Netherlands for three years.	Ik woon al drie jaar in Nederland.
	How often have you been in the Netherlands?	Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
	What’s your phone number?	Wat is je telefoonnummer?
	The princess now had to lie there all night.	Daar moest de prinses nu de hele nacht op liggen.
	but he felt something towards them as he had never felt for anything else	maar toch liep het er hoog mee, zoals het nog nooit ergens mee gedaan had
	sitting area	zithoek
	to take (long form)	te nemen
	I beg your pardon?	Wat zegt u?
	to live together	samenwonen
	to take a bath	een bad nemen
	to bring (long form)	te brengen
	This isn’t a hat.	Dit is geen hoed.
	and the tomcat said	en de kater zei
	Do as Tom says.	Doe wat Tom zegt.
	to convey	overbrengen
	Where’s her hat?	Waar is haar hoed?
	Are you sure about that?	Weet u dat zeker?