Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to take a bath	een bad nemen
	You look good!	Wat zie jij er goed uit!
	to clean	schoonmaken
	to sell (long form)	te verkopen
	I can’t see it either.	Ik zie het ook niet.
	Can Tom hear us?	Kan Tom ons horen?
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.
	I hope he comes.	Ik hoop dat hij komt.
	I, too, am a teacher.	Ik ben ook leraar.
	to tell (long form)	te vertellen
	Your book is on the table. (formal)	Uw boek ligt op tafel.
	I can’t hear you.	Ik kan je niet horen.
	Tom isn’t as fat as I am.	Tom is niet zo dik als ik.
	Do you want to play together?	Wil je samen spelen?
	Go play in your room.	Ga in je kamer spelen.
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	Shall we play together?	Zullen we samen spelen?
	How often do you go swimming?	Hoe vaak ga je zwemmen?
	I wish everyone knew this.	Ik wou dat iedereen dit wist.