Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I wonder who’ll win.	Ik vraag me af wie er gaat winnen.
	What are the months of the year?	Wat zijn de maanden van het jaar?
	I don’t know if she likes me or not.	Ik weet niet of ze mij leuk vindt of niet.
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.
	How many people didn’t come?	Hoeveel mensen kwamen niet?
	I’m sure we’re going to win.	Ik weet zeker dat we zullen winnen.
	I like to solve problems.	Ik vind het leuk om problemen op te lossen.
	I bought this book three days ago.	Ik kocht dit boek drie dagen geleden.
	Tom was born three months after Mary.	Tom is drie maanden na Mary geboren.
	“Can you stop doing that?” said the mother.	“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
	I don’t think your mother likes him.	Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
	I’ve made a lot of new friends.	Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.
	I made a lot of new friends this year.	Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
	I took	ik nam
	Am I fat?	Ben ik dik?
	to take (long form)	te nemen
	loves (3rd person singular, long form)	houdt van
	to play (long form)	te spelen
	survey	rondvraag
	wonder	vraag me af