"she (short form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She can rightly be proud of her daughter.	Ze kan terecht fier zijn op haar dochter.
	She only has a fever, but bad.	Ze heeft alleen koorts, maar behoorlijk.
	She can’t resist complaining.	Ze kan het niet laten om te vitten.
	Suddenly she felt tiny, worthless and miserable.	Plotseling voelde ze zich zeer klein, waardeloos en ellendig.
	She’s coming.	Ze komt eraan.
	She smiled.	Ze glimlachte.
	What time did she leave?	Hoe laat vertrok ze?
	She couldn’t squat for long.	Ze kon niet lang hurken.
	She just left.	Ze is net vertrokken.
	She looked at me in surprise.	Ze keek me verbaasd aan.
	She had nightmares.	Ze had nachtmerries.
	She became a nurse.	Ze werd verpleegster.
	She buckled her shoes.	Ze gespte haar schoenen dicht.
	She has stumbled and fallen.	Ze is gestruikeld en gevallen.
	She laughed in a derisive manner.	Ze lachte op een honende manier.
	She began raving with anger.	Ze begon te geraaskal van woede.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	She felt depressed.	Ze voelde zich neerslachtig.
	She looked at me with a confused expression.	Ze keek me met een verwarde blik aan.
	She’s worried about her tests.	Ze maakt zich zorgen over haar toetsen.