"she (short form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She slowly got up.	Ze kwam langzaam overeind.
	She puts a lot of sugar in her coffee.	Ze doet veel suiker in haar koffie.
	She is going to show me her new telephone.	Ze gaat mij haar nieuwe telefoon laten zien.
	She stumbled over her words.	Ze is gestruikeld over haar woorden.
	Where is she going?	Waar gaat ze heen?
	She laughed mockingly.	Ze lachte spottend.
	She is expecting a child.	Ze verwacht een kind.
	in the beginning she did everything	in het begin deed ze alles
	She was still a virgin.	Ze was nog steeds een maagd.
	She stuck out her tongue mockingly.	Ze stak spottend haar tong uit.
	She is unconscious.	Ze is buiten bewustzijn.
	She wants a doll for her birthday.	Ze wil een pop voor haar verjaardag.
	She was hungry enough to eat anything.	Ze had zoveel honger dat ze eender wat kon eten.
	She’s really pissed off that she wasn’t given a raise.	Ze is echt nijdig dat ze geen loonsverhoging heeft gekregen.
	What is she doing?	Wat doet ze?
	She reads books.	Ze leest boeken.
	She suddenly fell silent.	Plots werd ze stil.
	She’s doing her homework.	Ze doet haar huiswerk.
	She has a scar.	Ze heeft een litteken.
	She writes beautifully.	Ze schrijft prachtig.