"she (short form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	she’s fine with it	ze vindt het prima
	She jumped about in excitement.	Ze sprong rond van opwinding.
	She sat on the bench.	Ze zat op de bank.
	She has straight hair.	Ze heeft stijl haar.
	She was wearing a turban.	Ze droeg een tulband.
	Where is she from?	Waar komt ze vandaan?
	She bit him.	Ze heeft hem gebeten.
	How did she get involved?	Hoe raakte ze betrokken?
	She really likes cats a lot.	Ze houdt heel erg van katten.
	She plays the guitar.	Ze speelt gitaar.
	She got up.	Ze kwam overeind.
	She’s going to have a baby.	Ze gaat een baby krijgen.
	She quickly got up.	Ze kwam snel overeind.
	She felt embarrassed.	Ze voelde zich voor schut.
	She slowly got up.	Ze kwam langzaam overeind.
	She puts a lot of sugar in her coffee.	Ze doet veel suiker in haar koffie.
	She stumbled over her words.	Ze is gestruikeld over haar woorden.
	Where is she going?	Waar gaat ze heen?
	ls she going to Paris?	Gaat ze naar Parijs?
	She laughed mockingly.	Ze lachte spottend.