"she (short form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She smiled.	Ze glimlachte.
	What time did she leave?	Hoe laat vertrok ze?
	She couldn’t squat for long.	Ze kon niet lang hurken.
	Why does she have a book too?	Waarom heeft ze ook een boek?
	She just left.	Ze is net vertrokken.
	She did the job to her liking.	Ze deed het werk naar haar zin.
	She looked at me in surprise.	Ze keek me verbaasd aan.
	She had nightmares.	Ze had nachtmerries.
	She became a nurse.	Ze werd verpleegster.
	She groped for her keys.	Ze tastte naar haar sleutels.
	She buckled her shoes.	Ze gespte haar schoenen dicht.
	She laughed in a derisive manner.	Ze lachte op een honende manier.
	She began raving with anger.	Ze begon te geraaskal van woede.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	She felt depressed.	Ze voelde zich neerslachtig.
	She has an elegant appearance.	Ze heeft een elegante uitstraling.
	She looked at me with a confused expression.	Ze keek me met een verwarde blik aan.
	She’s worried about her tests.	Ze maakt zich zorgen over haar toetsen.
	She took the pencil and started writing.	Ze nam het potlood en begon te schrijven.
	She is as beautiful as Snow White.	Ze is zo mooi als Sneeuwwitje.