Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It’s snowing.	Het sneeuwt.
	He’s our neighbor.	Hij is onze buur.
	I confessed.	Ik heb bekend.
	we apply	we hanteren
	Do you have an ashtray?	Heb je een asbak?
	May I have some butter?	Mag ik wat boter?
	Brush your teeth.	Poets je tanden.
	your assets	jouw troeven
	she gestured	ze gebaarde
	his sore ribs	zijn zere ribben
	You are right.	Je hebt gelijk.
	We’re not deaf.	We zijn niet doof.
	Where is the metro?	Waar is de metro?
	Do you have any snacks?	Heeft u snacks?
	if so	indien dit zo is
	I didn’t feel like it.	Ik had er geen zin in.
	that bastard	die smeerlap
	It’s freezing here.	Het vriest hier.
	Everything is ready.	Alles is gereed.
	that has failed	dat is mislukt