Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to have someone where you want him; to have someone by the short and curlies	iemand in de tang nemen
	Are you a student here?	Ben je hier student?
	Could I have the bill, please?	Mag ik de rekening?
	Give me back my ring.	Geef me mijn ring terug.
	Your wish is my command.	Jouw wens is mijn bevel.
	May I ask you a question?	Mag ik je iets vragen?
	Are you a carpenter?	Ben je timmerman?
	Forget your trouble.	Vergeet je ellende.
	He’s well built.	Hij is goed gebouwd.
	Do you have this in my size?	Heeft u dit in mijn maat?
	He will come afterwards.	Hij zal nadien komen.
	I have a big family	ik heb een groot gezin
	He’s a member of the golf club.	Hij is lid van de golfclub.
	They enjoyed it very much.	Ze vonden het erg leuk.
	How much patience do you have?	Hoeveel geduld heb je?
	I found the test difficult.	Ik vond de test lastig.
	He gave the dog a bone.	Hij gaf een bot aan de hond.
	How much time will that take?	Hoe lang gaat dat duren?
	a lot of dedication	veel toewijding
	He was red with anger.	Hij werd rood van woede.