Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have blond hair.	Ik heb blond haar.
	Do you have tickets?	Heb je tickets?
	I almost died.	Ik stierf bijna.
	Can you walk?	Kunt u stappen?
	I play tennis.	Ik speel tennis.
	I don’t have a family.	Ik heb geen gezin.
	What scares you?	Wat maakt jou bang?
	to scare someone	iemand bang maken
	his old robe	zijn oude gewaad
	your files	je bestanden
	Just in case.	Voor het geval dat.
	like an eagle	als een adelaar
	it was sad	het was treurig
	I’m from Spain.	Ik kom uit Spanje.
	I am going to Spain.	Ik ga naar Spanje.
	They all watched.	Ze keken allemaal.
	I’m a baker.	Ik ben een bakker.
	I hate football.	Ik haat voetbal.
	but how did it help?	maar wat hielp dat?
	his bottle green suit	zijn flesgroene pak