"not" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom is standing right behind me, isn’t he?	Tom staat vlak achter me, niet?
	Tom doesn’t want Mary to help him.	Tom wil niet dat Mary hem helpt.
	Tom hasn’t eaten enough.	Tom heeft niet genoeg gegeten.
	I’m tired, but I still can’t fall asleep.	Ik ben moe maar ik kan nog niet slapen.
	I’m not as old as you, of course.	Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.
	These kinds of mistakes don’t happen often.	Dit soort fouten gebeuren niet vaak.
	I was a kid and didn’t know any better than that it would never pass	ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
	The drawer won't open.	De la gaat niet open.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	I don’t understand you.	Ik begrijp je niet.
	I don’t understand.	Ik begrijp het niet.
	I couldn't get the safe open.	Ik kreeg de kluis niet open.
	Why do you not believe Tom?	Waarom geloof je Tom niet?
	Why don’t you come earlier?	Waarom kom je niet eerder?
	I’m afraid that I don’t understand that.	Ik ben bang dat ik dat niet begrijp.
	I don’t want to talk about it anymore.	Ik wil er niet meer over praten.
	Reading isn’t easy.	Lezen is niet gemakkelijk.
	His language does not please me.	Zijn taalgebruik bevalt me niet.
	Not everyone who lives here is rich.	Niet iedereen die hier woont, is rijk.
	That’s not something anyone can do.	Dat is niet iets wat eender wie kan doen.