"not" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I don’t need it yet.	Ik heb het nog niet nodig.
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	She’s lost, isn’t she?	Ze is verdwaald, of niet?
	They did not go back home.	Ze gingen niet terug naar huis.
	Why don’t we go to Australia with Tom?	Waarom gaan we niet naar Australië met Tom?
	My efforts were not in vain.	Mijn inspanningen waren niet voor niets.
	She does not want to be dependent on her parents.	Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
	You shouldn’t depend on others too much.	U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
	Tom still hasn’t regained consciousness.	Tom is nog steeds niet bij bewustzijn.
	don’t like (1st person singular)	hou niet van
	don’t read	niet lezen
	Yanni was not happy.	Yanni was niet blij.
	We’re not alone.	We zijn niet alleen.
	I can’t afford it.	Dat kan ik niet betalen
	I’m glad you weren’t there.	Ik ben blij dat je er niet was.
	I won’t work for Tom.	Ik zal niet voor Tom werken.
	Yanni didn’t order this.	Yanni heeft dit niet besteld.
	She didn’t come to work today.	Ze is vandaag niet komen werken.
	I don’t want to be alone with Tom.	Ik wil niet alleen blijven met Tom.
	I didn’t go shopping yesterday.	Ik ben gisteren niet gaan winkelen.