"not" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	isn’t	is niet
	Tom isn’t there.	Tom is er niet.
	hasn’t	heeft niet
	She’s not there.	Ze is er niet.
	don’t have	heb niet
	have you not	heb je niet
	aren’t	zijn niet
	not yet	nog niet
	I don’t want it.	Ik wil het niet.
	His house is not here.	Zijn huis is hier niet.
	not there	niet daar
	She is not in the room.	Ze is niet in de kamer.
	I don’t know.	Ik weet het niet.
	Yanni doesn’t know.	Yanni weet het niet.
	You know it’s not right.	Je weet dat het niet goed is.
	not any more	niet meer
	I disagree.	Ik ben het niet eens.
	I can’t agree with you.	Ik kan het niet met je eens zijn.
	She didn’t go.	Ze ging niet.
	And why not?	En waarom niet?