"not" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I disagree.	Ik ben het niet eens.
	I can’t agree with you.	Ik kan het niet met je eens zijn.
	And why not?	En waarom niet?
	She didn’t go.	Ze ging niet.
	They are not so good at their job.	Ze zijn niet zo goed in hun werk.
	I don’t think so.	Ik denk het niet.
	She has a car, but I don’t.	Zij heeft een auto, maar ik niet.
	are not going	gaan niet
	I don’t like that man.	Ik mag die man niet.
	You’re not at the restaurant?	Ben je niet in het restaurant?
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	I’m not coming today.	Ik kom vandaag niet.
	I’m not coming home.	Ik kom niet naar huis.
	She’s not as old as Mary.	Ze is niet zo oud als Mary.
	You’re not late?	Ben je niet te laat?
	I don’t know her name.	Ik weet haar naam niet.
	I can’t come with you.	Ik kan niet met je mee.
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	She didn’t know what she could do here.	Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
	Then it does not matter.	Dan maakt het niet uit.