Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
English-Dutch Dictionary - Y
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(8)
2
(4)
3
(1)
4
(1)
A
(1814)
B
(693)
C
(1169)
D
(814)
E
(501)
F
(658)
G
(403)
H
(996)
I
(1700)
J
(119)
K
(76)
L
(480)
M
(672)
N
(341)
O
(377)
P
(844)
Q
(32)
R
(508)
S
(1688)
T
(6710)
U
(153)
V
(123)
W
(1095)
X
(4)
Y
(338)
Z
(14)
English
Sort ascending
Dutch
Recording
Learn
You need treatment.
Je hebt behandeling nodig.
Learn
You need to set a good example.
Je moet het goede voorbeeld geven.
Learn
You need to set a good example for your children.
Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
Learn
You need to eat well to stay healthy.
Je moet goed eten om gezond te blijven.
Learn
You need to clean the bathroom.
Je moet de badkamer schoonmaken.
Learn
You need a job anyway.
Je hebt sowieso een baan nodig.
Learn
You must tell me.
(you plural)
Jullie moeten het me vertellen.
Learn
You must swear on the Bible.
Je moet zweren op de Bijbel.
Learn
You must eat well.
Je moet goed eten.
Learn
You must come with me.
Je moet met mij meekomen.
Learn
You must act in the interest of everyone.
Je moet handelen in het belang van iedereen.
Learn
You must acknowledge the truth.
Je moet de waarheid erkennen.
Learn
You might try that.
Misschien probeer je dat.
Learn
You may not judge the servant of another person.
U mag de bediende van een ander niet beoordelen.
Learn
you make correct trade-offs between renewal and stability
je maakt correcte afwegingen tussen vernieuwing en stabiliteit
Learn
You look terrible.
Je ziet er verschrikkelijk uit.
Learn
You look really miserable.
Je ziet er echt ellendig uit.
Learn
You look like your father.
Je ziet eruit als je vader.
Learn
You look good!
Wat zie jij er goed uit!
Learn
You look contented.
Je ziet er voldaan uit.
Learn
You live on the sixth floor.
Je woont op de zesde verdieping.
Learn
you like to be challenged
je wordt graag uitgedaagd
Learn
You learn by doing.
Al doende leert men.
Learn
You know more about Tom than anyone else does.
Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.
Learn
You know it’s not right.
Je weet dat het niet goed is.
Learn
You have to watch out for that man.
Je moet opletten voor die man.
Learn
You have to wait.
Je moet wachten.
Learn
you have to
jij moet
Learn
you have rejected us
u hebt ons verstoten
Learn
You have nothing else to do, therefore you have foolish fancies.
Je hebt niets uit te voeren, en daarom verzin je allerlei dwaasheden
Learn
You have killed something pure and defenceless.
Je hebt iets reins en weerloos gedood.
Learn
You have completed this section.
Je hebt dit onderdeel afgerond.
Learn
You have a large stomach.
Je hebt een grote maag.
Learn
you have
(singular emphatic)
jij hebt
Learn
you have
(formal)
u hebt
Learn
you have
(plural)
jullie hebben
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
Page
1
Page
2
Page
3
Current page
4
Page
5
Page
6
Page
7
Page
8
Page
9
…
Next page
Next ›
Last page
Last »