Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - Y

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1005) D (695) E (438) F (572) G (335) H (831) I (1405) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (732) Q (29) R (440) S (1492) T (5969) U (131) V (115) W (862) Y (303) Z (13)
English Dutch Recording Learn
You live on the sixth floor.

Je woont op de zesde verdieping.
you like to be challenged

je wordt graag uitgedaagd
You learn by doing.

Al doende leert men.
You know more about Tom than anyone else does.

Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.
You have to watch out for that man.

Je moet opletten voor die man.
You have to wait.

Je moet wachten.
you have to

jij moet
you have rejected us

u hebt ons verstoten
You have nothing else to do, therefore you have foolish fancies.

Je hebt niets uit te voeren, en daarom verzin je allerlei dwaasheden
You have killed something pure and defenceless.

Je hebt iets reins en weerloos gedood.
You have completed this section.

Je hebt dit onderdeel afgerond.
You have a large stomach.

Je hebt een grote maag.
you have (singular emphatic)

jij hebt
you have (formal)

u hebt
you have (plural)

jullie hebben
you had to

jij moest
You had better go and speak to him in person.

Je zou hem beter persoonlijk aanspreken.
you function

je fungeert
You forgot to close a window.

Je vergat een raam te sluiten.
you ensure that problems and obstacles are addressed to the right people outside the team

je zorgt ervoor dat problemen en belemmeringen naar de juiste personen buiten het team geadresseerd worden
you drink water

jij drinkt water
You don’t have to worry about a thing like that.

Je hoeft je niet over zoiets zorgen te maken.
You disgust me.

Ik walg van je.
you determine

je bepaalt
You deceived your husband.

Ge hebt uw man bedrogen.
You can’t win if you don’t play.

Je kan niet winnen als je niet speelt.
You can’t mess this up.

Je mag dit niet verprutsen.
You can’t judge a book by its cover.

Je moet een boek niet op het omslag beoordelen.
You can’t give me orders.

U kunt me geen enkel bevel geven.
You can’t be afraid to fail.

U kunt niet bang zijn om te falen.
You can’t address me like that.

Je kunt me zo niet aanspreken.
You cannot touch anything there.

Je mag daar niets aanraken.
You cannot save the game at this moment.

Je kan het spel op dit moment niet opslaan.
You cannot make a silk purse from a sow’s ear.

Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.
you can win gifts

je kan geschenken winnen
You can use my car, if you want to.

Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.