English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
What’s in this box?	Wat zit er in deze doos?	Learn
What’s in these boxes?	Wat zit er in deze dozen?	Learn
What’s bothering her?	Wat zit haar dwars?	Learn
What’s tormenting you?	Wat zit je dwars?	Learn
What’s wrong?	Wat zit je dwars?	Learn
What would you propose?	Wat zou jij voorstellen?	Learn
What would Mary do if she found out?	Wat zou Mary doen als ze erachter kwam?	Learn
water	water	Learn
Water is a source of life.	Water is een bron van leven.	Learn
Water is strange stuff.	Water is vreemd spul.	Learn
water vapor	waterdamp	Learn
water drops	waterdruppels	Learn
watercress	waterkers	Learn
watermelon	watermeloen	Learn
water level	waterpeil	Learn
water trough	watertrog	Learn
we	we	Learn
We ate apples.	We aten appels.	Learn
We ate sandwiches for breakfast.	We aten sandwichen als ontbijt.	Learn
We still don’t understand the daily reality of people with a handicap.	We begrijpen nog steeds de dagelijkse realiteit niet van mensen met een beperking.	Learn
We’re building a wall.	We bouwen een muur.	Learn
We all thought Tom was having a heart attack.	We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.	Learn
We did everything together.	We deden alles samen.	Learn
We concede your right to this property.	We erkennen je recht op dit eigendom.	Learn
We eat a lot of pasta.	We eten veel pasta.	Learn
We’re moving tomorrow.	We gaan morgen verhuizen.	Learn
We’re going to Germany.	We gaan naar Duitsland.	Learn
We’re going skiing tomorrow.	We gaan skiën morgen.	Learn
We are going to die.	We gaan sterven.	Learn
We’re going to have a lot of fun.	We gaan veel plezier beleven.	Learn
We’re going hiking this afternoon.	We gaan wandelen deze namiddag.	Learn
We went to the park to play baseball.	We gingen naar het park om te honkballen.	Learn
We went shopping together.	We gingen samen winkelen.	Learn
we use	we hanteren	Learn
We’ve already learned a lot.	We hebben al veel geleerd.	Learn
We have decided to ask for clarification.	We hebben beslist om opheldering te vragen.	Learn