Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
When are you getting your hair cut?

Wanneer laat jij je haar knippen?
When are we going to the beach?

Wanneer gaan we naar het strand?
When are the meetings?

Wanneer zijn de vergaderingen?
When a fool is silent, he may be considered wise.

Als de dwaas zwijgt, kan men hem voor wijs houden.
When a 16-year-old does the same thing, that is deviant behaviour and can be responded to.

Waneer een 16-jarige hetzelfde zou doen, is dat afwijkend gedrag en kan er wel op gereageerd worden.
when

wanneer
wheat

tarwe
What’s your phone number?

Wat is je telefoonnummer?
What’s your name? (informal)

Wat is je naam?
What’s your name? (formal)

Hoe heet u?
What’s your height?

Wat is je lengte?
What’s wrong?

Wat zit je dwars?
What’s up?

Wat is er aan de hand?
What’s tormenting you?

Wat zit je dwars?
What’s their story?

Wat is hun verhaal?
What’s their purpose?

Wat is hun doel?
What’s the soup of the day?

Wat is de soep van de dag?
What’s in this box?

Wat zit er in deze doos?
What’s in these boxes?

Wat zit er in deze dozen?
What’s his name?

Wat is zijn naam?
What’s her name?

Wat is haar naam?
What’s going to happen to Yanni?

Wat gaat er met Yanni gebeuren?
What’s going on in the East China Sea?

Wat is er gaande in de Oost-Chinese Zee?
What’s bothering her?

Wat zit haar dwars?
What’s a sweet girl like you doing in a place like this?

Wat doet een lief meisje als jij op een plaats als deze?
What’re you guys doing later?

Wat doen jullie straks?
What’re you doing now?

Wat ben je aan het doen?
What’ll it be like?

Hoe zal het zijn?
What's in the top drawer?

Wat zit er in de bovenste la?
What you say is correct.

Wat je zegt is correct.
What you said is not true.

Wat je zei, is niet waar.
What would you propose?

Wat zou jij voorstellen?
What would Mary do if she found out?

Wat zou Mary doen als ze erachter kwam?
What will the weather be like?

Wat voor weer wordt het?
What were you talking about? (you plural)

Waar hadden jullie het over?
What were you doing there in the first place?

Wat was je daar sowieso aan het doen?