Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
English-Dutch Dictionary - W
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(8)
2
(4)
3
(1)
4
(1)
A
(1816)
B
(694)
C
(1170)
D
(815)
E
(502)
F
(659)
G
(404)
H
(998)
I
(1701)
J
(119)
K
(76)
L
(480)
M
(672)
N
(341)
O
(377)
P
(845)
Q
(32)
R
(508)
S
(1688)
T
(6711)
U
(153)
V
(123)
W
(1095)
X
(4)
Y
(338)
Z
(14)
English
Dutch
Sort ascending
Recording
Learn
We have no one to help us.
We hebben niemand om ons te helpen.
Learn
We laughed a lot afterwards.
We hebben nadien veel gelachen.
Learn
We will have a math quiz tomorrow.
We hebben morgen een wiskunde toets.
Learn
We often talk about the weather.
We hebben het vaak over het weer.
Learn
We need good employees.
We hebben goede medewerkers nodig.
Learn
We don’t have time to argue.
We hebben geen tijd om te discussiëren.
Learn
We don’t need any more problems.
We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.
Learn
We met before.
We hebben elkaar eerder ontmoet.
Learn
We have an understanding.
We hebben een overeenkomst.
Learn
We have reached an agreement.
We hebben een overeenkomst gesloten.
Learn
We have a great opportunity.
We hebben een mooie gelegenheid.
Learn
We need a decisive decision.
We hebben een doortastende beslissing nodig.
Learn
We have three minutes.
We hebben drie minuten.
Learn
We’ve consulted with experts.
We hebben deskundigen geraadpleegd.
Learn
We have decided to ask for clarification.
We hebben beslist om opheldering te vragen.
Learn
We’ve already learned a lot.
We hebben al veel geleerd.
Learn
we apply
we hanteren
Learn
We had oysters earlier.
We hadden oesters eerder.
Learn
We needed a tow rope to rescue the caravan.
We hadden een sleeptouw nodig om de caravan te redden.
Learn
we had
We hadden
Learn
We went shopping together.
We gingen samen winkelen.
Learn
We went to the park to play baseball.
We gingen naar het park om te honkballen.
Learn
We’re going hiking this afternoon.
We gaan wandelen deze namiddag.
Learn
We’re going to have a lot of fun.
We gaan veel plezier beleven.
Learn
We are going to die.
We gaan sterven.
Learn
We’re going skiing tomorrow.
We gaan skiën morgen.
Learn
We’re going to a restaurant in town.
We gaan naar een restaurant in de stad.
Learn
We’re going to Germany.
We gaan naar Duitsland.
Learn
We’re moving tomorrow.
We gaan morgen verhuizen.
Learn
We eat a lot of pasta.
We eten veel pasta.
Learn
We concede your right to this property.
We erkennen je recht op dit eigendom.
Learn
We acknowledge the efforts of others.
We erkennen de inspanning van anderen.
Learn
We did everything together.
We deden alles samen.
Learn
We all thought Tom was having a heart attack.
We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.
Learn
We’re building a wall.
We bouwen een muur.
Learn
We stayed inside while it snowed.
We bleven binnen terwijl het sneeuwde.
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
8
Page
9
Page
10
Page
11
Current page
12
Page
13
Page
14
Page
15
Page
16
…
Next page
Next ›
Last page
Last »