English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5919) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
weapons	wapens	Learn
Waregem (town)	Waregem
were	waren	Learn
Were my questions difficult?	Waren mijn vragen lastig?	Learn
warm	warm	Learn
warmed	warmde	Learn
warm (long form)	warme	Learn
warmer	warmer	Learn
warmer (long form)	warmere	Learn
warmth	warmte	Learn
were	was	Learn
was	was	Learn
wash	was	Learn
Was that decision overdone?	Was die beslissing overdreven?	Learn
Was anyone hurt?	Was er iemand gewond?	Learn
Was it raining on your wedding day?	Was het aan het regenen op jullie trouwdag?	Learn
Was the book you were reading yesterday in French or English?	Was het boek dat je gisteren las in Frans of Engels?	Learn
Were you married at that time?	Was je op dat moment getrouwd?	Learn
washing machine	wasmachine	Learn
washer	wasser	Learn
washes	wast	Learn
what	wat	Learn
What if someone sees us?	Wat als iemand ons ziet?	Learn
What if your parents find out?	Wat als je ouders erachter komen?	Learn
What exactly do you mean?	Wat bedoel je precies?	Learn
What’re you doing now?	Wat ben je aan het doen?	Learn
What does that word mean?	Wat betekent dat woord?	Learn
What did you think of the book?	Wat denk je van dit boek?	Learn
What are you doing with the manure?	Wat doe je met die mest?	Learn
What do you do?	Wat doe je?	Learn
What’re you guys doing later?	Wat doen jullie straks?	Learn
What does this machine do?	Wat doet deze machine?	Learn
What’s a sweet girl like you doing in a place like this?	Wat doet een lief meisje als jij op een plaats als deze?	Learn
What does John do here?	Wat doet Jan hier?	Learn
What does John do here? (dialogue)	Wat doet Jan hier? (dialoog)	Learn
What does John do in the furniture factory?	Wat doet Jan in de meubelfabriek?	Learn