English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1364) B (625) C (1002) D (690) E (438) F (572) G (335) H (829) I (1398) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (731) Q (29) R (439) S (1490) T (5953) U (128) V (115) W (862) Y (303) Z (13)

English Sort descending	Dutch	Learn
What country is Tom in right now?	In welk land is Tom op dit moment?	Learn
What day is it tomorrow?	Welke dag is het morgen?	Learn
What day is it?	Welke dag is het?	Learn
What did she buy at the shop?	Wat heeft ze in de winkel gekocht?	Learn
What did she look like from the rain and the terrible weather!	Wat zag zij er van de regen en van het verschrikkelijke weer uit!	Learn
What did Tom do while he was in Australia?	Wat heeft Tom gedaan terwijl hij in Australië was?	Learn
What did you do this morning?	Wat heb je vanochtend gedaan?	Learn
What did you order?	Wat heb je besteld?	Learn
What did you say?	Wat zei je?	Learn
What did you think of the book?	Wat denk je van dit boek?	Learn
What do owls eat?	Wat eten uilen?	Learn
What do they want to protest against?	Ze willen protesteren waartegen?	Learn
What do you do?	Wat doe je?	Learn
What do you have there? (you plural)	Wat hebben jullie daar?	Learn
What do you mean?	Hoe bedoel je?	Learn
What do you prefer?	Wat heeft je voorkeur?	Learn
What do you think of my chances?	Hoe schat je mijn kansen in?	Learn
What do you think of this shirt?	Wat vind je van dit shirt?	Learn
What do you want to do on Monday?	Wat wil je doen op maandag?	Learn
What does John do here?	Wat doet Jan hier?	Learn
What does John do here? (dialogue)	Wat doet Jan hier? (dialoog)	Learn
What does John do in the furniture factory?	Wat doet Jan in de meubelfabriek?	Learn
What does John do in the furniture factory? (dialogue)	Wat doet Jan in de meubelfabriek? (dialoog)	Learn
What does that word mean?	Wat betekent dat woord?	Learn
What does this machine do?	Wat doet deze machine?	Learn
What don’t I understand?	Wat versta ik niet?	Learn
What else does Tom want?	Wat wil Tom nog meer?	Learn
What equipment do you mainly use?	Welke apparatuur gebruikt u voornamelijk?	Learn
What exactly did you tell Tom?	Wat zei je precies tegen Tom?	Learn
What exactly do you mean?	Wat bedoel je precies?	Learn
What happened?	Wat is er gebeurd?	Learn
What has Tom done?	Wat heeft Tom gedaan?	Learn
What have you done today?	Wat heb je vandaag gedaan?	Learn
What if someone sees us?	Wat als iemand ons ziet?	Learn
What if your parents find out?	Wat als je ouders erachter komen?	Learn
What is an important characteristic of yourself?	Wat is een belangrijke eigenschap van jezelf?	Learn