Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1369) B (628) C (1012) D (697) E (439) F (573) G (337) H (834) I (1413) J (102) K (67) L (431) M (595) N (320) O (333) P (740) Q (29) R (443) S (1507) T (5989) U (131) V (115) W (868) Y (306) Z (13)
English Dutch Sort ascending Recording Learn
We must abide by the law.

We moeten de wet naleven.

We need to move the meeting.

We moeten de vergadering verschuiven.

We need to tow that wreck away.

We moeten dat wrak wegslepen.

We sometimes make mistakes.

We maken soms fouten.

We can change.

We kunnen veranderen.

We can see many stars tonight.

We kunnen veel sterren zien deze nacht.

We can’t find Tom.

We kunnen Tom niet vinden.

We can't fail again.

We kunnen niet weer falen.

We can go shopping later.

We kunnen later gaan winkelen.

We can all benefit from his experience.

We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.

We import flour from America.

We importeren meel uit Amerika.

We love each other.

We houden van elkaar.

We hope many of you will come.

We hopen dat veel van jullie zullen komen.

We hoped everything would go smoothly.

We hoopten dat alles als een leien dakje zou gaan.

We held on tightly to the branch.

We hielden ons vast aan de tak.

We even have colour television.

We hebben zelfs kleurentelevisie.

We’ve got five cats.

We hebben vijf katten.

We need paint.

We hebben verf nodig.

We have walked many miles.

We hebben vele kilometers gelopen.

We’ve lost a lot of customers.

We hebben veel klanten verloren.

We searched everywhere.

We hebben overal gezocht.

we need togetherness

we hebben nood aan samenhorigheid

We didn’t do anything wrong.

We hebben niets verkeerd gedaan.

We didn’t find anything to eat.

We hebben niets gevonden om te eten.

We have no one to help us.

We hebben niemand om ons te helpen.

We laughed a lot afterwards.

We hebben nadien veel gelachen.

We will have a math quiz tomorrow.

We hebben morgen een wiskunde toets.

We often talk about the weather.

We hebben het vaak over het weer.

We don’t have time to argue.

We hebben geen tijd om te discussiëren.

We don’t need any more problems.

We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.

We met before.

We hebben elkaar eerder ontmoet.

We have an understanding.

We hebben een overeenkomst.

We've made a deal.

We hebben een overeenkomst gesloten.

We have a great opportunity.

We hebben een mooie gelegenheid.

We have three minutes.

We hebben drie minuten.

We’ve consulted with experts.

We hebben deskundigen geraadpleegd.