Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Sort descending Recording Learn
We’ve consulted with experts.

We hebben deskundigen geraadpleegd.

We have three minutes.

We hebben drie minuten.

We have a great opportunity.

We hebben een mooie gelegenheid.

We've made a deal.

We hebben een overeenkomst gesloten.

We have an understanding.

We hebben een overeenkomst.

We don’t need any more problems.

We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.

We don’t have time to argue.

We hebben geen tijd om te discussiëren.

We often talk about the weather.

We hebben het vaak over het weer.

We will have a math quiz tomorrow.

We hebben morgen een wiskunde toets.

We laughed a lot afterwards.

We hebben nadien veel gelachen.

We have no one to help us.

We hebben niemand om ons te helpen.

We didn’t find anything to eat.

We hebben niets gevonden om te eten.

We didn’t do anything wrong.

We hebben niets verkeerd gedaan.

we need togetherness

we hebben nood aan samenhorigheid

We searched everywhere.

We hebben overal gezocht.

We’ve lost a lot of customers.

We hebben veel klanten verloren.

We have walked many miles.

We hebben vele kilometers gelopen.

We need paint.

We hebben verf nodig.

We’ve got five cats.

We hebben vijf katten.

We even have colour television.

We hebben zelfs kleurentelevisie.

We held on tightly to the branch.

We hielden ons vast aan de tak.

We hoped everything would go smoothly.

We hoopten dat alles als een leien dakje zou gaan.

We hope many of you will come.

We hopen dat veel van jullie zullen komen.

We love each other.

We houden van elkaar.

We import flour from America.

We importeren meel uit Amerika.

We can all benefit from his experience.

We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.

We can go shopping later.

We kunnen later gaan winkelen.

We can't fail again.

We kunnen niet weer falen.

We can’t find Tom.

We kunnen Tom niet vinden.

We can see many stars tonight.

We kunnen veel sterren zien deze nacht.

We can change.

We kunnen veranderen.

We sometimes make mistakes.

We maken soms fouten.

We need to tow that wreck away.

We moeten dat wrak wegslepen.

We need to move the meeting.

We moeten de vergadering verschuiven.

We must abide by the law.

We moeten de wet naleven.

We need to rent a room for our party.

We moeten een ruimte voor ons feest huren.